Uitgave: Januari 2002
'Mijn voorvader was galeislaaf'
De Utrechtenaar C. D. Laros stortte zich in een 'genealogisch avontuur' en stuitte daarbij op een even macaber als fascinerend feit rond zijn in Leidschendam geboren oma.
De gepensioneerde Utrechtse Longarts C. D. Laros is gefascineerd door de vraag: wat weten wij eigenlijk van het leven van onze voorouders? 'Wij stammen van ze af. We zijn dragers van hun erfelijk materiaal. Bij iedere nieuwe loot gaat het weer om de versmelting van twee verschillende stambomen.'
Laros wilde 'iets proeven van de sfeer waarin het leven van hen die ons voorgingen zich afspeelde: het huishouden, de omgang met familie en vrienden, de school, het werk, het straatleven en zo meer.(...) Het maakt ons bewust van de korte periode waarin wij zelf deel hebben aan deze opeenvolging en het wijst ons op de betrekkelijkheid van onze bijdrage aan de reeks. Het doordringt ons van de vluchtigheid van ons zijn.'
Sinds zijn pensionering in 1986 verricht hij stamboomonderzoek. Dat leidde tot een drietal boeken over voorouders in Delft, Middelburg en Schiedam. Ook schreef hij enkele boeken waarin zijn eigen leven als student tijdens de eerste bezettingsjaren in Utrecht en als dwangarbeider in Duitsland en Oostenrijk centraal staat.
Zijn nieuwe boek is gewijd aan zijn grootmoeder Baartje Sablerolle. 'Oma Baartje' vertelde hem eens dat ze van een galeislaaf afstamde en dat heeft bij hem gefungeerd 'als een sterk de fantasie prikkelend gegeven.' Bij de beschrijving van het leven van zijn voorouders kon Laros putten uit dagboekaantekeningen en documenten uit het familie-archief.
In dit boek komt ook het leven in Leidschendam (Veur/Stompwijk) in de negentiende eeuw aan bod. Het is de neerslag van wat Laros noemt 'een genealogisch avontuur'. In de archieven van Ferrières, Montpellier en Aibi en in publicaties over de Franse galeien vond hij voldoende materiaal om de 'genealogische navelstreng' tussen zijn voorouders uit de Languedoc en hun Nederlandse afstammelingen te herstellen. Hij schetst hoe hugenoten in Frankrijk werden vervolgd. Wie behoorde tot de 'zogenaamde hervormde godsdienst' of protestantse kerkdiensten bijwoonde dan wel probeerde Frankrijk te verlaten, werd zwaar gestraft. Niet zelden werden mannen veroordeeld tot de galeien.
Zo verging het ook Pierre Sablairolles uit het stadje Ferrières/Armengaud in de streek Haut Languedoc in Frankrijk. Veel boeren en wevers daar werden vanwege hun ketterse geloof in 1726 voor het leven tot de galeien veroordeeld met verbeurdverklaring van tweederde van hun bezittingen. Ze hadden deelgenomen aan verboden godsdienstoefeningen in de bossen van de Haut Languedoc.
Laros schetst een indringend beeld van de verschrikkingen waartoe de jacht op hugenoten leidde, hun arrestatie, het transport naar de havenstad Marseille, het zware leven in het arsenaal en op de schepen. Uiteindelijk weken rond de 200.000 hugenoten uit naar Noord-Europa. De grootste groep hugenoten, naar schatting tussen de 65.000 en 75.000 mensen, vestigde zich in Nederland.
Na 12 jaar kwam Pierres bevrijding van de galeien. Hij wist met enkele lotgenoten tenslotte Holland te bereiken. In Leiden meldde hij zich bij de Waalse kerk. Uit documenten in de bibliotheek van deze kerk blijkt, hoe genereus de hugenoten in Holland werden ontvangen. Zo ontving Pierre een staatspensioen van 300 gulden per jaar.
Een van de telgen van de familie Sablairolles, Pieter Sablerolle (geb. in Zegwaard in 1810), vestigde zich eind 1857 in Veur met een bakkerij annex graanhandel aan de Sluiskant 18. In 1862 trouwde zijn stoere zoon Pieter met Maria Spruit uit Stompwijk, een 'zeer fijn en teer burgermeisje'. Opa Spruit verdiende zijn brood met turfhandel in de Stompwijkse en Leidschendamse dreven.
Op 28 oktober 1864 werd uit dit huwelijk in Leidschendam (het toenmalige Veur) Baartje geboren, de oma van de auteur. Ze was vernoemd naar haar 'opoe Baartje', In het eerste deel van het boek beschrijft De Laros haar harde jeugd als oudste van 12 kinderen in een gezin dat voortdurend moest leven op de grens van het minimum. Haar vader was bakker. Op haar tiende werd ze van school gehaald om met de hondenkar brood rond te brengen.
De bakkerij van Pieter Sablerolle an de Sluiskant 18
Het bestaan was in alle opzichten karig. Laros citeert Baartje, die haar levensverhaal ooit op schrift stelde, uitvoerig: 'Het was, uit school komend, en wedloop wie het eerst thuis kwam om de tafelstoel te inspecteren of er nog een korstje aanwezig was waar de kleine op had zitten sabbelen. Twee flinke boterhammen stonden er toch iedere morgen en avond gereed. Het middagmaal bestond vijf maal per week uit drie pond rijst in water gekookt, ieder kreeg op de rijst een stukje boter met wat suiker of stroop, 's Zaterdags was er gruwel of soms karnemelkse gruttenpap. 's Zondags een feestmaaltijd: aardappelen, groente en kleine stukjes vlees met vet. Van dat vlees bleef dan wel over voor vader voor de volgende dagen, 's Maandags ging de rijstpan weer op het vuur.'
Niettemin, stelt Baartje, kwam het harde leven de gezondheid van de kinderen ten goede. Niet de voeding heeft ons gesterkt, maar juist die hardheid van het leven, stelt ze vast.
Jos Teunissen
C.D. Laros: Galeislaaf om het geloof. Pierre Sablairolles, hugenoot uit de Languedoc.
Terug naar overzicht