Uitgave: januari 2008
Een tragische vergissing
Op de kade van Hoek van Holland kwam op 13 december 1941 een einde aan het leven van Hartog Parfumeur. De Joodse advocaat en procureur uit Leidschendam leidde een groepje van 7 personen dat per boot naar Engeland probeerde te ontkomen. Door een fatale fout van Parfumeur werden ze door de Duitsers gearresteerd. Parfumeur nam direct een gifpil en overleed ter plaatse.
Wie was Hartog Parfumeur en hoe belangrijk was Leidschendam voor de Engelandvaart?
De zoektocht naar Hartog Parfumeur begint met een e-mailtje dat we krijgen van de Leidschendammer Nan Halfweeg (81): 'Toen ik in 1939 in Voorburg kwam te wonen, ging ik naar de zesde klas van de inmiddels gesloopte openbare lagere school in de Elsbergstraat. Ik raakte goed bevriend met de tweeëige tweeling Hans en Ivan Parfumeur, die op de Voorburgseweg woonden, alwaar een bord voor de deur vermeldde dat hun vader advocaat en procureur was. Enige weken na de Duitse inval ging het verhaal rond dat hun vader, een Jood, zelfmoord had gepleegd ergens in de duinen. Dit schoot mij onlangs te binnen en vervolgens heb ik op het internet naar meer informatie over de heer Parfumeur gezocht. Ik kwam terecht bij een verhaal op een website over Hoek van Holland.'
Het 'verhaal' waarnaar Halfweeg verwijst is afkomstig van de amateur-historicus Piet Heijstek, die als kind de oorlog in Hoek van Holland heeft meegemaakt en daarover het boek Temidden van bunkers en mijnenvelden heeft geschreven. Daarin staat: 'Op 13 december 1941 strandde een ontsnappingspoging van zeven vluchtelingen op de kade van de Berghaven. De leider van de groep, een joodse advocaat uit Leidschendam, beging de tragische vergissing om in het Hoekse hotel Caland, waarvan de eigenaar NSB'er was, vragen te stellen over de verdwijning van een reddingsvlet en de genomen veiligheidsmaatregelen rond de twee overgebleven reddingsboten. De Duitsers werden ingeseind dat er weer wat op handen was en zij voerden de bewaking op. Toen het gezelschap bij de Berghaven verscheen, werden zij direct door de Duitsers gearresteerd. De leider, Hartog Parfumeur, één der kopstukken van het joods verzet, nam direct een gifpil en overleed ter plaatse. In de paniek die daarop ontstond, ontkwam een meisje, dat met assistentie van het plaatselijke verzet via het Westland naar haar onderduikadres werd gebracht. Eveneens door de paniek ontkwam ook de heer Cohen de Boer.'
De enige geslaagde poging in 1944: John Osten, Edzard Moddeneyer, Henk Baxmeier, Hein Fuchter en Flip Winckel komen in Engeland aan. De vlet is op de Van Ravesteijn-werf in Leidschendam gekocht.
Bekijk hier de film die laat zien hoe de opvarenden gered worden in Engeland.
Piet Heijstek zegt desgevraagd niet veel meer over Hartog Parfumeur te kunnen vertellen. De naam 'Parfumeur' hoorde hij voor het eerst van zijn vader, die destijds directeur van het postkantoor van Hoek van Holland was. 'Wat zich op de kade in Hoek van Holland op 13 december 1941 heeft afgespeeld was natuurlijk slechts in heel kleine kring bekend. De Hoek van Hollander Van Didden heeft het incident beschreven in het dagboek dat hij over de Tweede Wereldoorlog heeft bijgehouden, maar de notities van de inmiddels overleden Diddens zijn op onverklaarbare wijze verdwenen uit het deelgemeentehuis van Hoek van Holland, waar ze werden bewaard.'
In elk geval, zegt Heijstek, moet Parfumeur als advocaat en procureur tot de kring der notabelen hebben behoord. 'Het is waarschijnlijk dat zij hem hebben geholpen aan een giftablet.' Onder de 'notabelen' rond Parfumeur is er in elk geval één van wie Parfumeur het giftablet zou kunnen hebben gekregen: de toenmalige Leidschendamse huisarts H.C.H. Reyers, die bij veel verzetswerk in Leidschendam betrokken is geweest.. Volgens diens zoon, de in Frankrijk woonachtige Zeger Reyers, was dokter Reyers met Parfumeur bevriend. Parfumeur zou volgens hem de papieren van zijn mede-Engelandvaarders bij zich hebben gedragen. Dit zou kunnen verklaren waarom de namen van vijf van hen onbekend zijn gebleven en evenmin iets bekend is over hun lot.
Dat over Parfumeur zo weinig bekend is, komt volgens Heijstek doordat hij slechts weinig tijd heeft gehad om een 'carrière' als verzetsman te maken. Bovendien moet hij zich terdege bewust zijn geweest van de grote risico's die zijn verzetswerk met zich mee bracht. Om die reden zal hij veel gegevens over zichzelf hebben vernietigd.
Erebegraafplaats
Uit informatie afkomstig van het Gemeente Archief Leidschendam blijkt dat Hartog Parfumeur, geboren op 17 juni 1906 in Sneek, sinds 25 augustus 1933 op het adres Voorburgseweg 41 woonde en na 1 maart 1941 op Voorburgseweg 41a. Hij was op 11 augustus 1933 in Den Haag gehuwd met Maria Josefina van Herck, geboren op 19 maart 1905 te Antwerpen. Van Herck was eerder gehuwd geweest met Louis Francois Koesveld, hun huwelijk was gesloten op 12 juni 1926 in Antwerpen en ontbonden op 16 augustus 1932 te Soekaboemi vanwege het overlijden van de heer Koesveld. Ivan Karel en Gustaaf Hans Koesveld, de tweeling, zijn geboren op 23 februari 1927.
Hartog Parfumeur staat op het gedenkmonument in het Sytwendepark in Leidschendam vermeld onder groep 5: 'leden van het verzet'. Op de website van de Oorlogsgravenstichting wordt vermeld dat hij op 13 december 1941 is omgekomen in Hoek van Holland en werd begraven op de gemeentelijke begraafplaats aldaar. In 1998 werden zijn stoffelijke resten overgebracht naar de erebegraafplaats te Loenen, vak A, nr. 684.
Zijn naam komt voor op de 'erelijst der gevallenen' in de categorie 'verzetsstrijders', die sinds 1960 in het gebouw van de Tweede Kamer op Binnenhof 1A wordt bewaard.
Merkwaardig is, dat de naam van Hartog Parfumeur wel prijkt op de erelijst der gevallenen, maar niet wordt genoemd op het Joods Digitaal Monument . Daniël Metz, woordvoerder van de stichting die dit monument onderhoudt: 'Hartog Parfumeur heeft op dit moment geen plaats op onze website. Een van de belangrijkste bronnen die wij hebben gebruikt voor ons digitale monument is het boek In Memoriam, met de namen van de joodse slachtoffers die geen eigen graf hebben. Hierin komt zijn naam niet voor. De Oorlogsgravenstichting heeft de naam wel opgenomen in de categorie 'verzetsstrijder'. Als Hartog Parfumeur joods was, zal zijn naam alsnog worden toegevoegd aan het Digitaal Monument.'
Onderzoek in de archieven van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD, voorheen het RIOD) levert op dat van Hartog Parfumeur inderdaad geen zelfstandig In Memoriam voorhanden is en gegevens over hem dus ook daar ontbreken. Dat mag merkwaardig heten, omdat iemand hem toch ooit moet hebben voorgedragen voor een vermelding op 'de erelijst der gevallenen'? En men krijgt toch niet zomaar een plek op de erebegraafplaats in Loenen? Daaraan moet toch een gedegen dossier ten grondslag liggen? Een NIOD-medewerker moet na een ochtendje spitten erkennen dat het NIOD-archief blijkbaar gaten vertoont.
Paul Cohen de Boer
We treffen de naam van Parfumeur slechts éénmaal aan: in het In Memoriam dat in de eerste jaren na WO2 is opgemaakt van de Joodse verzetsman Paul Cohen de Boer uit Den Haag, alias 'Paul Daudeux'. Cohen de Boer stond in verzetskringen bekend als een 'vechter eerste klas' die vooral zelfstandig opereerde; pas in mei 1944 sloot hij zich aan bij het georganiseerde verzet. Hij woonde in Den Haag, waar hij na een studie journalistiek werk verrichtte. Hij was lid van de Orde Dienst, een landelijke verzetsorganisatie die voornamelijk bestond uit ex-militairen, waarvan overigens ook Parfumeur lid was. De beide mannen moeten elkaar echter hebben leren kennen via de afdeling Den Haag/Leidschendam van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers. Cohen de Boer voorzag vrienden, familie en onderduikers van de nodige papieren en levensmiddelen. In dat verband nam hij deel aan overvallen op postkantoren en politiebureaus, met het doel aan bonkaarten en vuurwapens te komen. Al in 1941 was hij in Leidschendam betrokken bij pogingen een verzetsgroep op te richten. De situatie begon voor Joden in Leidschendam toen al lastig te worden door een decreet van de bezetter dat zij hun radiotoestellen moesten inleveren; een maatregel die vreemd genoeg pas later in andere gemeenten werd afgekondigd.
In een poging aan de jodenvervolging te ontkomen probeert Cohen de Boer eind dat jaar voor het eerst de oversteek naar Engeland te maken. Vermoedelijk is hij op 13 december '41 samen met Parfumeur in een auto van de garage van Van Kesteren aan de Looierslaan, bij Parfumeur om de hoek, naar Hoek van Holland gereden, alwaar zij zich hebben aangesloten bij een groepje van nog vijf personen. Daarna gaat het hopeloos mis. Parfumeur laat het leven en Cohen de Boer ontsnapt door bij het eerste teken van verraad in het water te springen en zich verborgen te houden tussen de kant en een schip.
Terug in Leidschendam richt hij samen met onder anderen Van Kesteren en dokter Reyers een verzetsgroep op die vooral op de grens tussen Voorburg en Leidschendam opereert. In de jaren erna neemt hij deel aan overvallen op politiebureaus en post-kantoren, waarbij onder meer vuurwapens en stamkaarten worden buitgemaakt. In zijn In Memoriam wordt over zijn activiteiten in Leidschendam nog het volgende vermeld: 'Een keer werd Paul de weg afgesloten in een doodlopend laantje door 5 WA-mannen die allen hun jachtgeweren op hem gericht hielden. In de bocht zag hij kans zijn F.N. Browning te trekken, zich om te draaien en zich een weg te schieten. Dit geschiedde in Leidschendam.'
Op 22 juni 1944 wordt hij in de Kettingstraat in Den Haag opgepakt en via de strafgevangenis in Scheveningen en Westerbork op transport gesteld naar het concentratiekamp Buchenwald, waar hij op 14 maart 1945 op 27-jarige leeftijd om het leven kwam.
Bootjes uit Leidschendam
De lotgevallen van Parfumeur zijn interessant omdat ze een licht werpen op de zeer moeilijke omstandigheden waaronder mensen tijdens WO2 besloten tot een uiterst riskante zeereis richting Engeland. Uit de beschrijving die de historica Agnes Dessing in haar in 2004 verschenen proefschrift Tulpen voor Wilhelmina - de geschiedenis van de Engelandvaarders geeft van een aantal pogingen tot Engelandvaart blijkt hoeveel moed daarvoor nodig is geweest. Sommige Engelandvaarders gingen per vouwkano te water, anderen maakten gebruik van een zeilboot of een reddingssloep. In een enkel geval is zelfs gebruik gemaakt van een vlot, bestaande uit twee houten Vermouth-vaten. Veel pogingen faalden doordat de boot vastliep op een zandbank, door motorpech, door slecht weer of door een verkeerde windrichting. Er is een geval bekend waarbij het bootje al onder de Engelse kust voer, maar door een plotselinge verandering van de wind werd teruggedreven naar de Nederlandse kust. Het was dan zaak ongemerkt weer aan wal te komen. Van de in totaal 136 pogingen Engeland per boot via de Noordzee te bereiken zijn er maar 31 geslaagd. Wie door de Duitse kustwacht werd ingerekend kon de rest van de oorlog achter tralies of prikkeldraad doorbrengen of moest de poging met de dood bekopen wegens 'Feindbegünstigung'.
De Westlander 'Nooit Volmaakt' van schipper Kees Koole, waarmee bootjes voor de Engelandvaart van de Van Ravesteijn-werf in Leidschendam werden opgehaald. Koole verborg de scheepjes, die door de gebroeders Meijer officieel op naam werden gezet van een overheidsorganisatie, bij bijvoorbeeld de Noord-Oostpolder Werken' of de Distributiedienst van Rotterdam, zodat er bij een eventuele controle door de Duitsers geen argwaan zou ontstaan. in het ruim van zijn schip. Via de Vliet en het Spui in Den Haag bracht hij ze naar het Haringvlie. Op die manier omzeilde hij het verbod van de Duitsers om binnen 50 kilometer uit de kust een pleziervaartuigjein bezit te hebben. Koole is na de oorlog voor zijn verzetswerk overigens nooit onderscheiden.
Hoe dan ook was het voor de Engelandvaarders van groot belang dat ze over een goede boot beschikten. In Erf Goed Nieuws van mei 2003 heeft de historicus Sierk Plantinga, archivaris bij het Nationaal Archief, geschetst hoe groot de betekenis is geweest van de Van Ravesteijn-werf in Leidschendam. Volgens Plantinga staat in ieder geval vast dat de Haagse verzetsman ir. Anton Schrader bootjes voor de Engelandvaart opkocht, die vervolgens 'geheel werden omgebouwd, zeewaardig en geschikt gemaakt voor de overtocht bij de broers Pier en Jo Meijer, scheepsbouwers te Leidschendam.' Plantinga trekt deze conclusie na doorlezing van processen-verbaal van de uitgebreide verhoren die Engelandvaarders na hun aankomst in Londen moesten ondergaan.
Plantinga: 'Anton Schrader heeft tijdens zijn verhoor in Engeland verteld dat hij heeft meegewerkt aan het weghelpen van in totaal acht bootjes, inclusief het bootje waarmee hij zelf in Engeland aankwam, waarvan er vier Engeland hebben bereikt. Alle afvaarten vonden plaats in 1943. In totaal gaat het om 63 personen en als men degenen erbij telt die het na een mislukte poging opnieuw probeerden, dus het totaal aantal bemanningsleden van alle acht bootjes dan komt men op 72 personen.
Schrader kocht bootjes, die vervolgens naar de werf van Van Ravesteijn in Leidschendam werden gebracht en daar zo goed als mogelijk door de broers Pier en Jo Meijer zeewaardig werden gemaakt. Beiden werkten bij de werf: Pier als bedrijfsleider en Jo als monteur. Een van de Engelandvaarders vertelde tijdens zijn verhoor in Londen dat de dag vóór zijn vertrek Jo Meijer nog de gehele dag aan het bootje had gesleuteld.
Een andere Engelandvaarder verklaarde in Londen: 'Ik was bezig met een boot klaar te maken om over te steken naar Engeland. Mijn boot lag in Leidschendam op de werf van Ravestein. Daar werd ook de boot voor ir. Schrader klaar gemaakt en zij brachten mij in contact met Schrader. (…) Op de werf van Ravestein waren zij op de hoogte van het werk van ir. Schrader, nl. Meyer, twee broers; één is chef van het werfpersoneel en de ander is draaier in het fabriekje; ook hun vrouwen. Zij hadden reeds drie tot vier boten klaar gemaakt.'
Anton Schrader
Agnes Dessing bevestigt in haar proefschrift het door Plantinga in EGN geschetste beeld van de relatie tussen Leidschendam en de Engelandvaart. Schrader kon volgens haar mede dankzij de illegale activiteiten op de Van Ravesteijn-werf in Leidschendam een prominente rol in de Engelandvaart spelen. Dat in 1943 onder zeer moeilijke omstandigheden van de 14 pogingen er toch nog 5 gelukten, is volgens haar grotendeels toe te schrijven aan zijn organisatietalent. 'Al vroeg in de oorlog had hij met een aantal vrienden een mislukte poging gedaan om per boot via de Noordzee weg te komen. Hij leerde daaruit, dat - wilde een poging succesvol zijn - aan een paar essentiële voorwaarden moest zijn voldaan: de boot moest zeewaardig zijn, voorzien zijn van een goede motor en een zeil en men moest vertrekken bij eb en met oostenwind. In die omstandigheden kon men zich bij afgaand tij laten wegdrijven in de westelijke richting. Vanuit zijn positie bij het Rijksbureau zette hij in 1943 een vernuftig systeem op om groepjes Engelandvaarders naar de overkant te krijgen. Allereerst regelde hij de aankoop van de bootjes. In een interview in 1995 vertelde hij daarover: 'Ik gaf via mijn bureau papieren af voor controlevaartuigen, zogenaamd voor de Centrale Crisis Controle Dienst (CCCD). Wat gecontroleerd moest worden was de smokkel op de Zuid-Hollandse eilanden en in Zeeland naar wat nu de randstad heet. De bootjes kregen het opschrift 'Controlevaartuig' en werden verzegeld. Juist dat zegel, dat niet meer was dan een touwtje met een loodje, maakte diepe indruk op de Duitsers. Ze haalden zelf een losgeraakt bootje voor ons terug…'
De 'controlevaartuigen' werden op een werf in Leidschendam aangepast en klaargemaakt voor de tocht. Schrader zorgde via zijn contacten voor voedsel, brandstof en weerberichten (die immers door de Duitsers geheim werden gehouden). D. Boonstoppel, een boer in de Biesbosch, bood onderdak aan de aspirant-Engelandvaarders. De laatste, zeer belangrijke schakel was schipper Kees Koole uit Schipluiden.'
Koole haalde de bootjes met zijn schip de 'Nooit-Volmaakt' in Leidschendam op en bracht ze afwisselend via de sluizen van Vlaardingen, Rotterdam of Schiedam naar het Haringvliet. Dessing: 'Op deze manier werden zo'n acht groepen weggeholpen, waarvan de helft Engeland bereikte. Bij elke groep was gezorgd voor een technicus, die bij pech de motor kon repareren en één persoon, die verstand had van navigatie. Zo werd Jaap Burger, de latere minister van Binnenlandse Zaken in het Londense kabinet, om zijn kennis van de Zeeuwse wateren gevraagd mee te gaan met de groep die op 5 mei 1943 het zeegat koos. Burger zelf was als verwoed zeiler meer voor een zeilboot, maar liet zich door Schrader overtuigen dat een motorbootje sneller en veiliger was. In een recordtijd van 11 uur varen bereikte Burgers groep zonder problemen Engeland.'
Niet alle door Schrader georganiseerde pogingen waren succesvol. 'Toen in augustus 1943 een groep van 15 personen door slecht weer en motorpech naar de Nederlandse kust was teruggedreven en daar door de Kriegsmarine werd ingerekend, begreep Schrader dat hij op zijn tellen moest passen. Nog twee keer regelde hij een overtocht: de eerste, op 29 september, mislukte, de tweede op 8 oktober, waarmee hij ook zelf de wijk nam, slaagde. Op 10 oktober kwam hij samen met tien anderen in Engeland aan.'
Volgens Dessing deed Schraders invloed zich zelfs ná zijn vertrek nog gelden, want in de voorbereiding van de enige geslaagde poging in 1944 heeft hij indirect ook een belangrijk aandeel gehad. 'John Osten, student geologie, en Edzard Moddemeyer, elektrotechnisch ingenieur, waren beiden betrokken geweest bij de mislukte Schrader-poging van 29 september 1943. Zij gingen samen met een medestudent van Osten, Henk Baxmeier, die door ziekte op 29 september niet van de partij was geweest, op zoek naar een nieuwe mogelijkheid om weg te komen. Via Schraders contact op de werf in Leidschendam kochten zij een zeven meter lange vlet en een zware zes-cilindermotor, die door Moddemeyer met hulp van Osten en Baxmeier werd ingebouwd. Om de zaak financieel haalbaar te maken, werd de groep uitgebreid met nog twee personen: de student geologie Hein Fuchter en de net afgestudeerde rechtenstudent Flip Winckel. Elke deelnemer droeg 1000 gulden bij. Baxmeiers deelname was verder belangrijk omdat hij goed bekend was op de Zuid-Hollandse eilanden en er veel nuttige contacten onderhield. Winckel en Fuchter werden beurtelings ingezet om te assisteren bij het transport van gestolen Wehrmacht-benzine en Osten kwam via zijn vader, die voor de oorlog vice-admiraal was, in het bezit van zeekaarten en een kompas.
De zoon van Engelandvaarder Flip Winckel, de in de VS woonachtige Borre Winckel, laat ons per e-mail weten dat in Leidschendam 'veel werk' werd verricht ter voorbereiding van de pogingen mensen per boot naar Engeland te laten ontkomen.' Hij zoekt contact met mensen die hem iets kunnen vertellen over de scheepswerf van de gebroeders Thijssen, 'die eveneens een werf aan de Vliet hadden. Aldaar werd in de boot een Chevy-motor uit '31 in een vlet genaamd 'Zuiderzee' gemonteerd.’
(Reacties svp naar redactie.)
Foto : Flip Winckel in 1943
Gestrand
Op 16 februari deden zij met dit bootje een eerste poging. Winckel had zijn plaats afgestaan aan de Leidse professor J. de Haas, die door de Nederlandse regering in ballingschap was gevraagd naar Engeland te komen, en er was ook een niet bij name bekende marineofficier van de partij. Op zijn tocht door het Haringvliet liep de boot echter vast op een zandbank. Pas tegen het ochtendgloren konden de gestrande Engelandvaarders loskomen. Zij voeren een stukje terug, verstopten de boot tussen het riet en maakten dat zij wegkwamen. Een dag later haalden Baxmeier en Fuchter de boot op en voeren daarmee - alsof er niets gebeurd was - naar het haventje van Zuidland. Van hieruit werd op 23 februari 1944 opnieuw vertrokken, nu mét Winckel en zonder de professor en de marineofficier. De eerste was wegens ziekte; de tweede omdat hij het 'een onverantwoordelijke onderneming' vond. Met Baxmeier als schipper en Oosten aan de peilstok werden nu alle zandbanken met succes vermeden. Maar het spannendste en gevaarlijkste punt kwam nabij Hellevoetsluis, waar de Engelandvaarders een drietal Duitse wachtschepen moesten passeren. Met een minimum aan motorgeluid en bijna ingehouden adem kropen zij erlangs. Eenmaal op open zee wachtte hun nieuwe ellende: de boot begon water te maken en er ontstond een mankement aan de motor. Dit kon met veel inspanning en geduld worden opgelost. Op 24 februari werden zij aan boord genomen door een schip van de RAF Rescue Launch. Het toeval wilde dat daar een Amerikaanse militair met filmcamera aan boord was, die de ontmoeting met het kleine bootje op film heeft vastgelegd. Het heeft zo'n twee minuten film opgeleverd met unieke beelden: het begint met de shot van een ongelooflijk klein bootje, midden op zee, met daarin vijf uitzinnig blije en zwaaiende Engelandvaarders; daarna is te zien hoe zij hun bootje leeghalen en aan boord gaan van het grote schip, vervolgens zwenkt de camera naar het lege bootje, dat - omdat de Engelsen het niet konden meenemen - met het boordgeschut kapot wordt geschoten. In de laatste shot is het bootje gezonken en is niets anders te zien dan een zich eindeloos uitstrekkende zee.
Na februari 1944 is het nog slechts eenmaal (vanaf Texel in april 1945) gelukt om met een bootje Engeland te bereiken. Wel werden in 1944 nog vijf pogingen ondernomen, maar die zijn alle mislukt. Verwonderlijk is dat niet. De Nederlandse kust was een onneembare vesting geworden: niet te benaderen vanuit het westen, vanaf zee, maar ook niet vanuit het binnenland. De Noordzeeroute was in de laatste fase van de oorlog geen optie meer', aldus Agnes Dessing in haar proefschrift. Uit haar relaas blijkt de kwaliteit van de bootjes in hoge mate bepalend was voor het welslagen van de tocht naar Engeland. Plantinga concludeert dan ook terecht dat de humanitaire hulp die onder anderen door de gebroeders Meijer via de Van Ravesteijn-werf in Leidschendam werd verleend 'essentieel' en 'minstens zo belangrijk' is geweest als het gewapende verzet.
Lange Voorhout, Den Haag
Dessing meldt dat 'bij de groep van omgekomen Engelandvaarders er twee zijn die aan arrestatie ontkwamen door zelf een einde aan hun leven te maken. De ene was de 40-jarige beroepsmilitair Gerbrand IJspelder, die zich door het hoofd schoot toen zijn poging per boot in april 1941 mislukt was. Van de andere Engelandvaarder is niet meer bekend dan dat hij Van den Berg heette en jurist van beroep was. Hij zou in december 1941 een poging hebben gedaan om vanuit Hoek van Holland te ontsnappen. Toen arrestatie dreigde nam hij vergif in.' Zij heeft deze informatie uit het verslag van het verhoor dat de Engelandvaarder H. Barnstijn op 12 januari 1943 na aankomst in Londen is afgenomen. Was 'Van den Berg' de naam die Parfumeur voor deze missie heeft aangenomen?
Als dat zo is, krijgt de tragiek rond Parfumeur een wel heel bijzondere dimensie. 'Van den Berg' is namelijk de naam van de man met wie Parfumeur tot medio 1941 leiding gaf aan het destijds aan het Lange Voorhout 86 in Den Haag gevestigde advocatenkantoor. Dit feit wordt ons gemeld door de rechtshistoricus Joggli Meihuizen, die werkt aan een boek over de Nederlandse advocatuur tijdens WO2 dat in 2010 zal verschijnen.
Meihuizen: 'Mr. Van den Berg en mr. Parfumeur waren compagnons van elkaar. Beiden stonden op de lijst van Joodse advocaten die op last van de bezetter per 1 mei 1941 hun werk voor niet-Joodse cliënten moesten staken. Parfumeur is nog naar het departement van Justitie gegaan met het verzoek toch enkele praktische zaken te mogen afhandelen, wat hem overigens werd geweigerd.' Mr. Wolf van den Berg werd op 30 juli 1942 in Auschwitz vermoord, ruim een half jaar na het noodlottige voorval op de kade in Hoek van Holland. Twee glanzende carrières, waaraan beide nog jonge mannen sinds het begin van jaren dertig samen werkten, waren voorgoed gebroken.
Hier eindigt de speurtocht naar Hartog Parfumeur. De redactie heeft vergeefs geprobeerd meer over zijn leven en verzetswerk te weten te komen. Lezers die iets over hem kunnen vertellen verzoeken we contact met ons op te nemen: 071-5801014 of via de website.
Jos Teunissen
Terug naar overzicht