Uitgave: Januari 2001
Dat MOET schoon, en wel NU
Ook uit Leidschendam vertrok begin februari 1953 een colonne vrijwilligsters richting Zeeland en Zuid-Hollandse eilanden om er te helpen bij het opruimen van de enorme ravage die de watersnoodramp had veroorzaakt. Erf Goed Nieuws trof in het gemeente-archief een tweetal verslagen aan waarin vrijwilligsters beschrijven wat ze daar zoal meemaakten. 'De groep van 5 was er alleen om avontuur te beleven en pret te maken.'
Onze eerste groep bestond uit 11 vrouwen en meisjes en we waren heus de eersten die na de ramp erheen gingen. De reis was erg langdurig: trein-bus-boot-bus en duurde van half 10 tot bij l uur, toen waren we eindelijk in Middelharnis-haven.
Daar stond de sociale werkster ons op te wachten en gingen we weer in een bus naar Sommelsdijk, waar we onder werden gebracht in de Landbouwhuishoudschool, die erg verlaten lag, een nieter ongeveer onder water had gestaan, maar die gelukkig centrale verwarming had en zelfs gas. In een locaal lagen stapels matrassen en ondermatrassen en dekens die we mochten gebruiken en waarmee we al gauw 11 bedden op de grond hadden klaarliggen. We moesten ons 'pakje' en laarzen gaan aanpassen die er al bij tientallen paren lagen. Ze pasten niet altijd, maar met krantenvulsel ging het best en deze manier bleek later nog meer voordelen te hebben, zoals gemakkelijker lopen en bescherming tegen koude voeten.
We droegen er dikke herensokken in.
Emmers water die ontsmet waren, stond er ook klaar en we konden dit gebruiken voor waswater maar moesten het voor drinken eerst koken. De middag was gauw om met al deze dingen en tegen etenstijd werden we met een vrachtwage gehaald om naar Middelhamis te gaan om te eten. Dit gebeurde in de centrale keuken waar de militairen lang niet slecht eten opdienden. We gingen in een rij met onze borden langs voor het opscheppen van aardappelen, groente en vlees en kregen een bord pap toe en ook soms een sinaasappel. Aan lange tafels met plankzittingen schoven we dan aan en lieten het ons goed smaken.
Die avond hoorden we dat we de volgende dag eerst zouden verhuizen naar Dirksland in een schoolgebouw en dan doorgaan naar ons werk in Nieuwe Tonge. Inderdaad kwam de volgende morgen weer de vrachtauto voor. Wij sleepten onze matrassen en bagae erin met behulp van de chauffeur en gingen er toen zelf bij.
Toen naar Dirksland, waar een schoolgebouw door het Rode Kruis was ingericht tot slaapgelegenheid en kantine. We kregen de laatste lege klas, waar de platen en handwerkjes en andere lagere-schoolattributen inderhaast waren opgeruimd in kasten en hoeken, de banken aan een kant opgestapeld en de rest van de ruimte was bestemd voor onze matrassen. Wij kregen de verzekering dat ervoorgezorgd zou worden dat alles op zijn plaats lag als we 's middags terug kwamen en toen gingen wij door naar Nieuwe Tonge.
Daar ging het in twee ploegen. Ieder kregen wij een huis aangewezen en we moesten naar de bakker. Die had zijn winkel/huis aan de dijk waar het water overheen was geweest, en ook een meter hoog was blijven staan. Dit was te zien aan het sliklijntje dat langs de muren liep en onmiskenbaar de hoogte van het water aangaf.
Doordat het huis aan de dijk lag, waren niet alle kamers op gelijk niveau. De kamer achter de winkel lag een paar trapjes lager, die daarachter ook weer en als er nog een keuken of bakkerij aangebouwd was, zoals in ons geval, lag die ook weer lager.
Zodoende was de sliklijn in de achterste vertrekken steeds veel hoger. Was het bij de bakker in de winkel l meter, in de bakkerij kwam het boven onze hoofden. Die bakkerswinkel was onze eerste ervaring met slik. De winkel en de voorkamer waren al moddervrij en we liepen argeloos de achterkamer binnen.
Dat wilden we tenminste, maar we deinsden achteruit toen we plotseling in glibberig 5 cm dik slib stapten, en toen zagen we ook de ravage, de dooreengeworpen meubels, halfbemodderde gordijnen, kelren, etensresten. We deden eerst niets dan kijken. Deed je een kast open, dan volgde meestal een geraas van neerstortende dingen van de scheefliggende kastplanken en onderin eveneens weer die sliklaag.
Maar we begonnen al gauw in ernst, met schoppen eerst, toen met veel water en bezems, en het laatst met borstels, en weer emmers vol water langs deuren en kozijnen.Alles werd op straat gebracht, meubels, kleden, gordijnen, alles. Daar sorteerde de eigenaar wel wat nog te gebruiken was, maar dat was doorgaans niet veel meer. De gang naar de bakkerij bleef een rivier van modderwater, de bakkerij zelf waar gelukkig een put was, was het ergste karwei: de oven zat vol, de trog, de elektrische machine, de werktafel, de zakken meel waren doorweekt, handenvol groene en rode kersjes haalden we uit een kast in de modder, het grote blik met vet had een sliklaag, en zo ging het maar door. Toen dat ook schoon was, ontdekten we dat de kastjes van het aanrecht ook al onbeschrijflijk onder de rommel zaten. Dus dien uitgebaggerd.Toen tientallen borden, glazen, serviesstuukken, enz. Buiten de keukendeur stond het slik tot aan de trap en de afvoer was telken tot overlopens toe vol, maar we kregen alles eruit. Toen ontdekten we dat in de winkel onder de toonbank en in de vitrines nog een dikke laag moder zat. De tienmaal gereinigde gang kreeg de zoveelste modderstroom te verwerken. Maar eindelijk hadden we ook die helemaal schoon.
Het was intussen al bij vijfen en we konden die eerste dag naar huis met de wetenschap: l huis hebben we al afgekregen. Om l uur hadden we onze meegebrachte boterhammen genuttigd in het Oudemannentehuis, waar koffie te krijgen was en iedereen die in Nieuwe Tonge werkzaam was, ging eten. De bussen stonden al klaar en toen ging het weer naar Middelharnis, de centrale keuken, waar we weer heerlijk aten. Om 6 uur stonden we buiten bij de bus die ons naar Dirksland bracht. De eerste dag was voorbij.
De volgende dag gingen we naar een ander huis. Maar twee zeiden al gauw: dat kunnen ze zonder ons wel af, het is hier veel te nauw voor zoveel mensen; kom, we vragen ander werk. We werden naar een kerk gestuurd waar de andere ploeg van 5 al bezig was. De kerk stond toen nog eenzaam op een eilandje temidden van een ring van water de tot de hui/en aan de overzijde reikte, een soort pleintje. Maar met onze laar/en kwamen we er en wat we daar zagen overtrof alle voorstelling.
Het water was ook hier op ongeveer een nieter hoogte blijven staan, juist tot boven de banken, zodat de zittingen een sliklaagjc vertoonden en alle kussens nat waren. Veel waren er afgevallen en lagen als kleurige vlekken in die grijze modderlaag. Die aanblik van doorweekte bijbels, orgel en spreekgestoelte was zo dat je alleen nog maar dacht: dat MOET schoon, en wel zo gauw mogelijk. Spoedig waren we met ons elven bezig, plus nog 10 mannen, de brandspuit met twee slangen en toen ging het bank voor bank met de spuit. Met bezems werd het vuile water weggeschrobd de banken afgepoetst, alle hoeken uitgebaggerd, muren schoongeborsteld en zo ging het maar door tot 5 uur en velen hadden spijt dat we al weg moesten. De volgende dag was het alleen nog maar naspoelen en afvegen.
Zo hebben we ook schoongemaakt bij de kruidenier, een manufacturenzaak, de school met al die banken die in de laden kletsnatte bemodderde boeken hadden zitten. Daarna de kapper, nog een kruidenier, en ook bij de politie hebben we de slaapzolder een goede beurt gegeven en het gemeentehuis eveneens. Al waren deze gebouwen niet ondergelopen, de vele bemodderde voeten maakten een schoonmaakbeurt toch zeer nodig.
Zo zijn we dagelijks naar Nieuwe Tonge getrokken.We kenden op het laatst iedereen en dat gaf veel verhalen en grappen. We hebben eenmaal lieslaarzen geleend om een totaal verwoest gedeelte in een zijstraat te gaan bezien, waar het water nog zo hoog stond en zozeer tekeer was gegaan dat van schoonmaken of redden van huisraad geen sprake meer was. Waar muren waren weggeschoven, gaten in de schoorsteen geslagen, halve huizen in elkaar waren gedrukt. De aanblik van al dat water, al die dingen die in dat aangespoelde stro zaten het was telkens weer een onverhoedse duw in je rug. Maar het bracht ons ook tot de overtuiging: hier is veel te doen, veel dat noodzakelijk is en gauw gedaan moet worden, niets anders komt er op aan dan dat het gedaan wordt. We zijn wel eens erg moe geweest, hebben blaren gekregen van de laarzen, liepen kleine verwondingen op, kregen modder of dat vieze water in ons gezicht gekletst; je veegde het af en je nam alles omdat de grote noodzaak zo klaar voor ogen bleef.
En we hebben er niets van overgehouden. Integendeel, hard werken heeft nog nooit iemand kwaad gedaan. En we zouden deze belevenis voor geen geld willen missen. Nu we, terug zijnde, ons alles weer voor de geest halen, voelen we dat pas goed.
We waren met ons elven en de eerste groep die naar het rampgebied ging voor hulp - waar dan ook, in elke vorm. Men had ons gewaarschuwd dat deze hulp eigenlijk inhield dat we bereid moesten zijn aan te pakken wat men ons ook zou opdragen. Het kwam voornamelijk neer op opruimwerk, ruw werk wat hard aangepakt moest worden wilden we resultaten zien.We hadden geen leidster, we zouden ter plaatse opdrachten krijgen van de maatschappelijk werkster, maar deze bleek ergens anders te wonen. Het kon eigenlijk nog niet georganiseerd gaan, want alles was nog in de chaos van de overstroming en alles wat daaruit was voortgekomen.
We moesten werken in nieuwe Tonge. Maar we sliepen in Dirksland omdat het daar het veiligst was omdat die plaats droog was gebleven. Er was nog maar één centrale keuken, in Middelharnis. Dus daar aten we. Alles hierover was na de eerste dagen geregeld: we gingen 's morgens om half negen met de bus naar het werk met boterhammen voor een uur, kregen we in Nieuwe Tonge van de maatschappelijk werkster, die met ons meereed in de bus ons werk op en trokken danm van leer.
Om l uur gingen we eten in het oude mannentehuis, de enige plek in Nieuwe Tonge waar koffie gekookt kon worden en waar we gezellig tussen de werkmannen ons brood opaten.We waren meestal om half twee al klaar, en liepen dan wat buiten. Maar ikzelf waagde me nog niet ver omdat er nog zoveel onder water stond en het bergen in volle gang was.
Om twee uur begonnen we weer, tot vijf uur.Waarna we naar de bus liepen die ons naar Midelharnis bracht, waar we in de rij voor de centrale keuken onze beurt afwachtten. Er was altijd zo'n toeloop dat niet allen tegelijk konden worden geholpen. Als we eindelijk onze bonnetjes konden afgeven en met ons volle bord ergens aan de lange tafels een plaatsje zochten, werd het zeer goede maal alle eer aangedaan. Tegen zes uur stonden we weer buiten bij de bus die ons naar Dirksland bracht, waar de overalls werden uitgedaan. En natuurlijk eerst de waterlaarzen, en waar een algemene waspartij volgde uit emmers en bakjes, met een leeg limonadeflesje voor drinkwater om je tanden te poetsen.
We hadden geen eigenlijke leidster en dit was oorzaak dat de groep in tweeën uiteen viel. De groep van vijf werkte apart, en zorgde alleen voor zichzelf, ging 's avonds uit ondanks het verbod, kwam laat thuis met veel lawaai, zonder consideratie voor die al sliepen, meestal kwamen ze ook veel te laat, en waren de volgende dag nog moe. Deze groep maakte ook nooit de bedden op, ruimde nimmer op, alles was een onbeschrijflijke rommel en daardoor was er nooit wat te vinden, maar het was nooit een bezwaar om dan maar te gebruiken en weg te grissen wat er wel te vinden was. Dat dit iemand anders toebehoorde, dat werd niet eens bedacht - laat staan dat het werd teruggelegd. Met het materiaal dat ons in gebruik werd afgestaan: nieuwe emmers e.d., werd slordig en ongemanierd omgegaan.
Deze groep van 5 was er alleen om avontuur te beleven, en flink pret te maken. Dat ze daarvoor overdag hard moesten werken dat hadden ze graag voor over en dat deden ze ook. In het werk waren wel inderdaad een drang om veel en vlug en afdoende schoon te maken. Maar er zijn meisjes wel eens naar geworden van het water sjouwen - wat ook alleen de zeer sterke op den duur zouden hebben uitgehouden - en we kregen hiervoor dan ook gauw mannenhulp. Dit onpasselijk worden werd wel eens geschoven op de vuiligheid om ons heen.Wat echter zeer zeker NIET de oorzaak was. Er werd niet voldoende gerust en niet op tijd naar bed gegaan.
De tweede groep van 6 - waar ik bij hoorde - had het dikwijls niet zo prettig door de onsolidariteit van de 5 eerstgenoemden, maar om geen haken en ogen te krijgen hielden we ons maar afzijdig.Wij met ons zessen hebben heel prettig gewerkt, ook dikwijls gelachen ondanks de ellende om ons heen. We hadden allen veel voor elkaar over, en dat is m.i. de reden dat we zo goed samen konden optrekken. De groep van 5 had een heel andere mentaliteit en het ongeorganiseerde van zo'n eerste begin had op hen een slechte invloed, zodoende treft hen ook niet alle blaam voor het gebrek aan saamhorigheid. Overigens waren ook bij onze groep sloddervossen, want onze leidster was veel te goedig.
Maar gewerkt hebben we allemaal. Allen even graag, even hard allen met een bezetenheid om de boel toch vooral gauw en goed schoon te krijgen, ik geloof dat we met de school en de kerk een 21 huizen hebben 'ontmodderd'. We werkten ook onder prettige omstandigheden, wat betreft de mensen daar. Er is geen overtogen woord gevallen: alle arbeiders en adere hulp ging zo vanzelfsprekend voor ons aan de gang, we hadden tijdens de maaltijden veel gesprekken over alle gebeurtenissen, waar de meesten nog vol van waren. Ons verbod om na werktijd niet - en vooral niet alleen - op straat te gaan was geheel overbodig, trouwens, niemand hield zich eraan. Er was ook niemand die het je verbood. Trouwens, de groepen zullen wel steeds uit uiteenlopende karakters bestaan. Men voelt dit voor zichzelf het beste aan en handelt daarnaar.
Met water moesten we oppassen en zuinig zijn. Dit deed ook ieder naar eigen opvatting, en dat verschil was zeer groot: een grote ketel met warm water op de kachel werd vrijelijk gebruikt, maar nooit bijgevuld; wasgerei bleef vuil staan, zeep, borstels e.d. waren of vuil, of weg en nooit op de/elfde plaats De wasbak steeds boordevol verstopt.Wc's werden nooit doorgespoeld, wat toch zo nodig was door het gebrek aan water. Closetpapier werd hij meters afgerold of lag in het nat. Als het te warm was, werden ramen wijd open gezet, zodat de verwarming voor niets brandde. Licht werd nooit uitgedaan na gebruik. Overalls en laarzen lagen de laatste morgen in een onbeschrijflijke rommel door elkaar. De bedden en dekens waren een warboel, overal lag papier, resten eten, vuil vaatwerk enz. Een paar schoenen werden ook vergeten in te pakken.
Buiten het werk, waar we het groepsverband niet mochten verbreken, zijn we altijd verspreid geweest. Maar toch is dat niet als een bezwaar gevoeld. Dit bleek in de praktijk ook niet zo noodzakelijk. Wel werd het laatste 'gebod' van Den Haag met de voeten getreden: zich waardig gedragen werd althans door de groep van 5 nimmer gedaan.Altijd was er gegil en gelach en aan aandacht trekken, en dat geen lippenstift of rouge gebruikt mochten worden vond men helemaal nonsens. De sociale werkster had dit wel gezegd, maar zij rookte zelf ook, dus dan kan rouge ook wel gebruikt worden.
Ik kan uit den aard der zaak alleen spreken over de groep van 6. Er waren erbij die alleen een kamer of keuken voor rekening namen en zodoende vlugger opschoten. Altijd met mannenhulp van wegdragen van meubilair en het aandragen van spoelwater. Ook twee samen konden goed werken. Men liep elkaar zodoende niet in de weg en het kon dan niet voorkomen dat een modderkamer werd gespuid door een andere die net schoon was. In die kleine huizen was organisatie en systeem in het werk wel nodig voor een goede voortgang.
(De namen van de auteurs zijn bij de redactie van Erf Goed Nieuws niet bekend, maar we zouden die wel graag willen weten. Weet u wie de schrijfsters zijn, laat het ons dan even weten).
Terug naar overzicht