Uitgave: Januari 2000
Paapse stoutigheden
De vijandigheid tussen groepen rooms-katholieken en hervormden nam in het zestiende-eeuwse Wilsveen soms bizarre vormen aan. Maar het beeld dat de katholieken daarbij zwaar leden onder onderdrukking en in armoedige omstandigheden moesten kerken, klopt niet. Ze konden wel degelijk flink van zich afbijten, zo blijkt uit een genealogische studie van de families Van Oeveren en Nederpelt.
In hun studie stellen C. M. Nederpelt en J. C. van Oeveren dat hun beider families 'rooms-katholiek waren en juist daarom in die tijd in vele opzichten werden achtergesteld bij de protestanten.' Hervormden en roomsen stonden in de zestiende eeuw als vijanden tegenover elkaar. De roomse kerkdiensten waren formeel verboden en werden daarom clandestien gehouden in schuren en stallen. 'Toch bleven de katholieken daar niet passief onder. Zo weigerden ze te voldoen aan het verbod op het houden van processies bij het kerkje van Wilsveen, dat indertijd op een terp stond tegenover de plek waar nu de Drie Molens van Leidschendam staan.'
Ze memoreren dat het kerkje van Wilsveen sinds de late Middeleeuwen een bedevaartplaats was geworden. 'Steeds was daar een grote toeloop van vreemdelingen, die van her en der kwamen ter nagedachtenis van de vondst van een houten Mariabeeldje in de veenplassen rond Nootdorp en dat in de kapel van Wilsveen een ereplaats had gekregen.' Het 'wonderbeeldje' heeft na vele omzwervingen een plaats gekregen in het Catharijne Convent in Utrecht en wordt aangeduid als 'Maria van Nootdorp.'
Mariafeesten
De auteurs hebben, tot in België toe, originele notariële en gerechtelijke documenten weten op te sporen. Die blijken aardige beschrijvingen te bevatten van het leven in het zestiende-eeuwse Wilsveen. Zo staat er te lezen dat vooral tijdens de Mariafeesten de rooms-katholieken openlijk en voor iedereen zichtbaar 'gehuld waren in linnen kleederen of een ander gewaad, wandelend barrevoets rond de kapel, kruipend op handen en voeten en offerend aldaar jonge hoenders, waskaarsen, armen, beenen en andere ledematen van was gemaakt.' Predikanten en ouderlingen verzetten zich tegen deze 'Paapsche stoutichheden' en klaagden steen en been bij de 'ambachtsvrouwe' van dit gebied, Elisabeth Maria Musch ('een kleindochter van vader Cats').
De hervormde schoolmeester verklaart in die tijd, dat zich onder de kinderen die zijn school bezoeken verscheidene 'papistenkinderen' bevinden. Deze kinderen verlaten steeds demonstratief, voor het einde van de les, de school op het moment dat de bovenmeester juist het dankgebed wil uitspreken en de kinderen een psalm wil laten zingen. Van de pastoor en hun ouders mogen ze hier niet aan meedoen.
De kinderen brachten ook vaak hun eigen boeken mee. Niet de Heidelberge catechismus of de psalmen Davids, zoals in die tijd gebruikelijk was, maar 'Reintje de Vos en het Paard van Troje.'
Daarnaast organiseerden de pastoors geheime bijeenkomsten die werden bezocht door 'een grote menigte uit Nootdorp, Stompwijk, Wilsveen en zelfs uit Pijnacker.' De roomsen liepen dan in lange rijen naar het kerkje van Wilsveen en wanneer ze de aanhangers van de andere religie tegenkwamen, bespotten ze deze mensen en probeerden soms de weg naar de hervormde kerk te beletten. Ze riepen de predikant en de ouderlingen die huisbezoek wilden doen, na en wierpen met 'kluiten veen. De pastoors lasterden in hun preken Luther en Calvijn.
De kerk van Wilsveen in 1731. Tekening C. Pronk.
De Zoetermeerse historicus P. Hoefnagel schreef begin jaren tachtig in het rooms-kathoheke dagblad Het Binnenhof over Wilsveen, dat de katholieken in deze streek na de reformatie 'zo goed en zo kwaad als het kon hun devotie trachten voort te zetten. Dit wekte echter de woede op van met name de plaatselijke predikanten. Zij presten de overheid tot maatregelen. Zelfs Prins Maurits heeft zich met Wilsveen moeten bemoeien. Zo werd Wilsveen een symbool van het verzet van de katholieken tegen hun toenmalige onderdrukking.' Hoefnagel memoreert, dat in 1587 prins Maurits en de Staten van Holland 'een streng verbod uitvaardigden tegen het ter bedevaart gaan naar Wilsveen', maar dat de pelgrimages niettemin doorgingen.
Pronkstukken
Opmerkelijk in dit familierelaas is ook, dat het rept van de vestiging van een fors aantal katholieken uit het latere Belgische gebied in het protestante westen van Holland. Kennelijk was de onderdrukking van katholieken in deze regio niet zo hevig, dat men ervan afzag zich hier te vestigen. Ook de gemeentegids van Leidschendam bevat een aanwijzing in die richting. 'Velen die de moederkerk trouw waren gebleven, vestigden zich hier in dit poldergebied, waar het mogelijk was vrij ongestoord het geloof te belijden.'
In het protestante Wilsveen leverde de aanwezigheid van katholieken weliswaar 'moeilijkheden' op, aldus de gemeentegids. Maar het lijkt erop dat het roomskatholieken slechts formeel verboden was hun godsdienst openlijk te belijden. In de praktijk werden hun geloofsuitingen in ieder geval van hogerhand gedoogd.
Dat groepen protestanten en katholieken af en toe elkaar het leven zuur maakten, doet aan dit feit niets af.
Een aanwijzing dat het in onze regio met de armoedige omstandigheden waarin de roomsen moesten kerken nogal meeviel, vinden we in het museum van het Historisch Genootschap Oud Soetermeer aan de Voorweg in Zoetermeer. In dit museum wordt onder meer glaswerk tentoongesteld dat is gebruikt in de voormalige schuilkerk aan de Voorweg. De glazen bekers bevinden zich temidden van andere pronkstukken die tot de inventaris van dit kerkje hebben behoord. De spullen zijn indertijd in Engeland en Venetië vervaardigd en kennelijk door de katholieken aangekocht of hun door een vermogende geloofsgenoot cadeau gedaan.
Vijandbeelden
De historicus en Erf Goed Nieuws-medewerker Ton Ribberink noemt het benadrukken van de ellendige omstandigheden waarin de roomsen moesten kerken 'een propagandistisch trekje dat nergens op slaat.' Ribberink: 'In Amsterdam was de Onze-lieve-vrouwe-op zolder-schuilkerk een prachtig complex waar de bezoekers graag geld voor over hadden. En in het gemeente-museum in Gouda zijn ware schatten te bewonderen die afkomstig zijn uit de Goudse schuilkerken.'
In werkelijkheid waren de betrekkingen tussen dominees en pastoors helemaal niet zo slecht als vaak wordt gedacht, zegt Ribberink. 'Waren twee dorpen met elkaar in conflict, dan ging het veel meer om economische belangen. Veel dorpen waren buren van elkaar, maar tegelijkertijd elkaars vijanden. De onderlinge handelsconcurrenrie was groot. Daar werd dan wel eens een ideologisch of religieus sausje overheen gegoten. Latere historici deden aan deze mythe-vorming mee, omdat velen vonden dat ze moesten schrijven naar de geest van hun tijd.'
In de buurtschap Stompwijk is de mythe rond de onderdrukking van de roomkatholieken nog altijd levend door de moord op de eerste pastoor, Maerten van den Velde. Ribberink: 'Dat was niet meer dan een incident, hoe erg de moord ook was. Ook de regenten en de kerkeleiding in die tijd zaten ermee in de maag. Ze wilden dit soort dingen absoluut niet.'
Overigens, zegt Ribberink, is de vorming van vijandbeelden van alle tijden. 'Toen ik in Den Haag kwam wonen, hoorde ik Hagenaars tot mijn verbazing zeggen: 'Waar een Scheveninger heeft gelopen, groeit geen gras meer.'
Jos Teunissen
C. M. Nederpelt en J. C. van Oeveren: Familiegeschiedenis Van Oeveren-Nederpelt, deel II, familie Nederpelt (1540-1887)
Terug naar overzicht